Welkom op de site van de stichting Certificering Afrekenbare StoffenBalans
De stichting is een initiatief genomen in juli 2020 in het kader van het POP3 demoproject www.precisiebemestingzuidholland.nl , dat geleid wordt door KCGG , Kennis Center voor Groene Groei
nieuws
25 januari 2021 Start van een inventariserend onderzoek naar de balanstechnische, fraudebestendigheids- , sociaalpsychologische en de EU-landbouwpolitieke aspecten van de Afrekenbare StoffenBalans voor stikstof op grondgebonden melkveehouderijbedrijven in Nederland ondersteund door studenten van Universiteit Leiden. Zie voor meer informatie de subpagina’s : Accountable Material Balance
30 september 2020 : Precies 15 dagen na de oproep van Helma Lodders op 15 september 2020, biedt het bestuur van de stichting Certificering Afrekenbare StoffenBalans,waarvan de voorzitter uiteraard een agrarisch ondernemer is, het resultaat van de beraadslaging op 15 september aan,namelijk de Routekaart naar ASB 3 10 2020
Het videoverslag van deze overhandiging, waarbij ook achtergrond en noodzaak van het initiatief worden toegelicht door de drie bestuursleden vindt u hier.
Op 15 september 2020 heeft tijdens de Dag van de Precisiebemestingscooperatie Rijnland een symposium over de ASB plaatsgevonden,dat inspirerend geopend werd per video door Helma Lodders, lid van de VVD fractie van de Tweede Kamer en landbouwwoordvoerder.
De presentaties van het symposium :
Presentatie FoodInsights en ASB 15 sept 2020
Presentatie Wim de Hoop (KCGG) 15 september 2020 te Wassenaar
Certification 4 R Nutrient Placement POSTER ISSPA juni 2019 WIT
De boer aan het roer
Achtergrond van de ASB
Op 23 juni 2020 heeft de Tweede kamer met een ruime meerderheidd van 122 stemmen de motie Geurts c.s. over het uitwerken van een systeem van een afrekenbare stoffenbalans aangenomen. De regering wordt daarmee verzocht uitvoering te geven aan het advies van de commissie Remkes hierover.
Op 8 september 2020 heeft de Minister van LNV op pag 9 van de kamerbrief “Contouren van toekomstig mestbeleid” Contourenvan mestbeleid 8 sept 2020 kamerbrief toegezegd te willen verkennen hoe input-output sturing kan bijdragen aan de reductie van emissies,in casu ammoniak en dit in eerste instantie voor extensieve grondgebonden bedrijven.
Daarmee heeft de Nederlandse landbouwsector een uitstekende grondslag verkregen om zelf het roer in hand te nemen op weg naar een rendabele landbouw zonder emissies en dat met een minimum aan administratie en regelgeving door gebruikmaking van alle technische middelen, zoals digitalisering en robotisering.
De boer aan het roer, dan gaat het om de beste landbouwkundige praktijken voor kringlooplandbouw .
Daar zijn de bodem behandelen met precisie, precisiebemesting en precisiediervoeding pijlers van, altijd in combinatie natuurlijk met overige maatregelen, zoals bijvoorbeeld gebruik van moderne diepwortelende rassen, niet-kerende grondbewerking en precisiedrainage. De koplopers in de sector bewijzen dat het kan.
Het komt nu aan op 1) definiëring van de ASB, 2 ) het organiseren van de borging en de certificering daarvan 3) het organiseren van de voorlichting en 4) het snel invoeren ervan, na beproeving op pilotprojecten .
Het POP3DEMOPROJECT PRECISIEBEMESTING ZUID-HOLLAND
neemt initiatief met www.afrekenbarestoffenbalans.org
Het POP-3 project www.precisiebemestingzuidholland.nl meent in de positie te zijn aan het bovenstaande een bijdrage te kunnen leveren,door
1 het beproeven van de Afrekenbare StoffenBalans op de bedrijven die betrokken zijn bij genoemd project, zoals de Precisiebemestingscoöperatie Rijnland
2 het organiseren van de onafhankelijke communicatie en de certificering op wetenschappelijke basis door en voor boeren in een stichting i/o www.afrekenbarestoffenbalans.org
WAAROM ZOU DE AFREKENBARE STOFFENBALANS WEL WERKEN, TERWIJL DESTIJDS MINAS IS OPGEHEVEN ?
Bron: Niet alles kan overal, 8 juni 2020 pag 56
Daar zijn diverse redenen voor:
• Er is inmiddels een breed draagvlak voor deze systematiek dat goed ondernemerschap beloont en duidelijk
een doelvoorschrift is (en geen middelvoorschrift).
• Anders dan ten tijde van Minas is er naast de Afrekenbare StoffenBalans een stelsel van gebruiksnormen.
• Momenteel zijn er veel betere meettechnieken dan destijds, waardoor fraude veel beter tegengegaan kan
worden.
• Als de boer zijn extra behaalde reductie wil verzilveren, ligt de bewijslast bij de boer waardoor controle
veel eenvoudiger is.
• Er waren destijds geen prohibitieve heffingen, waardoor er weinig prikkels waren om de norm te halen, en
er was geen positieve (financiële) prikkel voor goed presteren.
• De forfaitaire vrijstellingen waren te hoog.
• Destijds had het systeem alleen betrekking op bedrijfsniveau, waardoor men kon salderen met grond
elders. Daardoor verminderde de emissie plaatselijk onvoldoende.
• Het systeem was destijds alleen voor grondgebonden bedrijven.
• Het systeem is nu veel robuuster omdat bij niet behalen van de norm ook via de vergunning of door het
opleggen van dwingende maatregelen op grond van de Wet natuurbescherming (en in de toekomst de
Omgevingswet) kan worden gestuurd.
HET BELANG VAN METEN
Bron : Niet alles kan, 8 juni 2020, pag 55
Adviescollege adviseert om de Afrekenbare StoffenBalans zoveel mogelijk te baseren op gemeten
emissies. Bij meten is het grote voordeel dat alle effecten van alle maatregelen die een boer neemt,
meegenomen kunnen worden (inclusief managementpraktijken) en nieuwe technieken niet gecertificeerd
hoeven te zijn, waardoor innovaties veel sneller toegepast kunnen worden. Daarmee wordt de huidige situatie
doorbroken waarbij het vele jaren duurt voordat nieuwe veelbelovende technieken toegepast kunnen worden
en managementpraktijken niet meetellen.
Voor een goede werking van de Afrekenbare StoffenBalans is het essentieel dat fraude tegengegaan wordt.
Dat kan veel makkelijker als veel meer gemeten wordt. Het Adviescollege heeft zich verdiept in de technische
mogelijkheden die momenteel ontwikkeld worden om emissies lokaal te meten met sensoren. De ontwikkeling
van deze sensoren gaat snel en de kosten van meten dalen hard. Het Adviescollege heeft met diverse
deskundigen overlegd om te bezien of een betrouwbaar meetsysteem binnen enkele jaren realiseerbaar is.
Het Adviescollege is ervan overtuigd dat dit mogelijk is. De essentie is dat lokaal per boer gemeten wordt
wat de emissie is. Door gebruik te maken van een centrale database met blockchain-technologie kan met
digitale opsporing en validatie fraude worden tegengegaan. Daardoor kunnen digitale technieken gebruikt
worden om fraude op te sporen door prestaties van boeren in de tijd en onderling te vergelijken , en metingen
van boeren te vergelijken met andere meetpunten in de buurt , zodat risicogerichte controle kan plaatsvinden.
Ook kunnen de metingen gebruikt worden om berekeningen met AERIUS, nodig voor vergunningverlening,
beter te onderbouwen als naast meer meten van emissies, ook meer depositiemetingen plaatsvinden.
Daardoor neemt de kwaliteit van de berekeningen van AERIUS toe.
Essentieel is dat de Rijksoverheid hiervoor de regie neemt, zodat sprake is van een solide en nationaal
systeem. Ook is van belang dat sprake is van open source, zodat er volstrekte transparantie is voor iedereen
en boeren eenvoudig kunnen leren van anderen.
Dit betekent dat op de kortst mogelijke termijn geïnvesteerd moet worden in de doorontwikkeling van de
meettechnologie en het opzetten van een nationale database met blockchain-technologie. Als die technologie
ontwikkeld is, kan de Afrekenbare StoffenBalans geïntroduceerd worden. Dit zou binnen een periode van
circa een jaar moeten kunnen, als de overheid voldoende geld ter beschikking stelt. Als de noodzakelijke
uitwerking en wetgeving voor de Afrekenbare StoffenBalans tegelijkertijd wordt opgepakt, is het mogelijk het
nieuwe systeem per 1 januari 2022 te introduceren. Dan is wel noodzakelijk dat dit kabinet op de kortst
mogelijke termijn start met de uitwerking en de uitwerking niet overlaat aan een volgend kabinet.
DE AFREKENBARE STOFFENBALANS LAAT ZICH ALS VOLGT SAMENVATTEN
Bron: Niet alles kan, 8 juni 2020, pag 50 –
- De Afrekenbare StoffenBalans geldt sectorbreed, dus zowel voor grondgebonden bedrijven als
voor niet-primair-grondgebonden bedrijven (zoals intensieve veehouderij). - Ga voor alle landbouwbedrijven (zowel extensief als intensief) naar een robuuste Afrekenbare
StoffenBalans-aanpak. Dat betekent sturen op het verschil tussen wat er via de inputs
(bemesting, diervoeding) aan stikstof ingaat en wat er via de outputs (nuttige producten met
een marktwaarde) uitkomt.
Bij de inputs gaat het bijvoorbeeld om voer en kunstmest. Bij de outputs gaat het om alle
producten die aan anderen verkocht worden of op het eigen bedrijf nuttig worden gebruikt
(inclusief hoogwaardige mest die aan andere bedrijven wordt geleverd).
Het verschil is het overschot aan mineralen die niet hergebruikt worden, en dus vroeg of laat
leiden tot ongewenste emissies naar het milieu (lucht, grondwater en oppervlaktewater). Op dit
overschot wordt gestuurd met de Afrekenbare StoffenBalans. Deze balans kan door de
agrarische ondernemer tevens worden gebruikt als managementinstrument voor maatwerk in
resultaatgerichte toepassing van de ‘best ecological means’. Omdat gestuurd wordt op doelen
kan de ondernemer zelf beslissen welke middelen hij inzet om die doelen te halen. - Ga bij de Afrekenbare StoffenBalans zoveel mogelijk uit van meten (van meetbare inputs,
outputs en verliezen) als basis voor de berekening van het overschot, omdat daardoor goede
managementpraktijken en waardevolle, maar wetenschappelijk nog niet bewezen, technieken
ook zichtbaar gemaakt worden (zie ook tekstkader “meten” verderop in dit hoofdstuk).
Bovendien kunnen zo de gemeten emissies gebruikt worden als check op de forfaitaire
elementen in de berekening van het overschot, wat ook nuttig is om fraude in de opstelling van
balansen tegen te gaan.. - Het Adviescollege richt zich, gezien de opdracht, primair op stikstof, maar hecht er zeer aan te
adviseren dat in de Afrekenbare StoffenBalans naast stikstof ook andere stoffen worden
meegenomen, zodat meekoppelkansen worden benut en integraal gestuurd wordt op zoveel
mogelijk relevante effecten (bijv. naast NH3 en NOx ook nitraat, nitriet, fosfaat, fijnstof, geur,
methaan en lachgas). In theorie is het mogelijk dat door bepaalde maatregelen bijv.
fosfaatemissies worden gereduceerd en ammoniak- of nitraatemissies toenemen. Op basis van
de Afrekenbare StoffenBalans dient daarom voor elke stof een doelstelling te worden
geformuleerd, en dient de nutriëntenbalans in samenhang te worden beschouwd en
gehanteerd. - Bij de vormgeving van de Afrekenbare StoffenBalans moeten ook andere Europeesrechtelijke
randvoorwaarden naast de natuur -gerelateerde Habitatrichtlijn in aanmerking worden
genomen. Denk daarbij aan de Europese milieuregelgeving ten aanzien van bodem, lucht en
water, met name waar het gaat om de Nitraatrichtlijn. Dat betekent dat met sturing via de
Afrekenbare StoffenBalans ook de Europese systematiek van regulering van het gebruik van
meststoffen in het kader van de Nitraatrichtlijn moet zijn verdisconteer d mede in het licht van
het arrest van het Hof van Justitie (HvJ EG, 2 oktober 2003, zaak C-322/00 over de omzetting
van de Nitraatrichtlijn – Minas).
| 51
Hierbij beveelt het Adviescollege aan om in overleg met de Europese Unie te bezien of
flexibilisering van de gebruiksnormen mogelijk is. De huidige gebruiksnormen gelden overal,
zonder de karakteristieken van het bedrijf en het perceel te benutten. Als zodanig zijn ze strijdig
met een benadering die de bodem-fysische, -chemische en -biologische kenmerken als
uitgangspunt neemt. Goed bodembeheer vraagt om maatwerk. Daarmee is zowel milieukundig
als bedrijfseconomisch winst te boeken. - De sturing vindt plaats op bedrijfs- en op perceelniveau om te voorkomen dat de balans op
bedrijfsniveau klopt, maar op perceelniveau tot teveel emissie leidt. Hierbij moet ook de nettomineralisatie
(de stikstof die voorkomt uit het – over een lange termijn opgebouwde voorraad –
organisch materiaal in bodems) en de biologische stikstofbinding in de balans meegenomen
worden om tot een reële emissiebeheersing te komen. - De Afrekenbare StoffenBalans dient sluitend te zijn. Voor de veehouderij betekent dit bijv. dat
waardevolle diermest voor bemesting kan worden weggezet bij een akkerbouwer, mits deze
akkerbouwer ook zorgt voor een sluitende balans. Daarom geldt de balans zowel op
bedrijfsniveau als op perceelniveau. De regionale buurtcontracten, zoals voorgesteld door de
Commissie Grondgebondenheid (Grondgebondenheid als basis voor een toekomstbestendige melkveehouderij’, 12 april 2018) kunnen hiervoor erg goed dienst doen. Maar ook
leveringscontracten van circulaire grondstoffen voor partij X, die zijn geproduceerd uit
reststromen van partij Y in een ander gebied, moeten worden ingepast in sluitende balansen
op beide bedrijven in beide gebieden. - Stuur op het overschot door normen op te leggen die in de loop van de tijd scherper worden en
dwing daarmee af dat de emissie afneemt. Deze normen worden bepaald op basis van het
maximaal toegestane verlies aan stikstof in procenten ten opzichte van de outputs. Als
willekeurig voorbeeld kan gedacht worden aan een maximaal overschot van stikstof van 20%
dat terug moet lopen naar 10% in 2030. Essentieel is dat de systematiek zo gekozen wordt dat
degenen die een groter overschot hebben, meer moeten doen dan degenen die een kleiner
overschot hebben. Op deze wijze wordt goed gedrag in het verleden beloond. - De overschotnormen zijn afhankelijk van wat voor natuurgebieden – gelet op de
instandhoudingsdoelen – nodig is aan daling van de depositie in de betreffende provincie,
gegeven de actuele stikstofdepositie ten opzichte van de KDW. De opgave vanuit de
instandhoudingsdoelstellingen (en de gebruiksnormen) wordt teruggerekend naar sectoren en
zal voor de landbouw resulteren in sturing op reductie van overschotten die indicatief zijn voor
emissies (maximale aanvoer van mest of diervoer per hectare of per bedrijf). Dit waarborgt de
koppeling tussen de depositiedaling vanuit de Habitatrichtlijn en gebruiksnormen vanuit de
Nitraatrichtlijn in een sturing op bedrijfsoverschotten, waarbij de agrarische ondernemer dat
kan realiseren met keuzes die passen bij zijn bedrijf en de omstandigheden . - De normen voor het overschot zijn lager en dalen sneller naarmate een bedrijf dichter bij een
voor stikstofgevoelig natuurgebied zit, in ieder geval voor ammoniak. Daarbij dienen de normen
gebaseerd te zijn op wat lokaal bezien ecologisch nodig is per gebied. De nationale
emissiereductie van 50% in 2030 wordt daarbij door het Rijk vertaald naar een doelstelling op
provincieniveau, op basis van wat ecologisch nodig is per provincie.
Provincies berekenen wat dit betekent voor de normen die per gebied en bedrijf gelden,
afhankelijk van de afstand tot natuurgebieden. Daarbij kan terug worden gevallen op de eerder
geïntroduceerde driedeling in het landelijk gebied:
- Afstand tot het ‘groene’ Natuurnetwerk Nederland (NNN) met daarbinnen Natura 2000-
gebieden. - Ligging in het ‘rode’ landbouwgebied zoals aangewezen in de Agrarische Kaart van
Nederland (AKN). - Of ligging in ‘oranje’ multifunctionele overgangsgebieden.
Dit zal betekenen dat normen per provincie verschillen en dat binnen provincies voor het ene
gebied een (veel) lagere norm en/of scherpere reductie nodig is, dan voor een ander gebied,
omdat de normen vastgesteld worden vanuit het oogpunt van de reductie v an depositie die
nodig is in specifieke natuurgebieden.
Dit zal betekenen dat normen per provincie verschillen en dat binnen provincies voor het ene
gebied een (veel) lagere norm en/of scherpere reductie nodig is, dan voor een ander gebied,
omdat de normen vastgesteld worden vanuit het oogpunt van de reductie v an depositie die
nodig is in specifieke natuurgebieden.
- De wijze waarop de emissiedoelstelling wordt gerealiseerd, wordt overgelaten aan de
ondernemers die weten dat bij goed presteren een (financiële) prikkel wordt verkregen en bij
niet-presteren een sanctie wordt opgelegd. Er wordt niet op de middelen, maar wel op het doel
gestuurd (emissiereductie als gevolg van een betere mineralenbalans). Dit geeft vrijheid voor
ondernemers. - De financiële prikkels kunnen eraan bijdragen dat boeren een verdienmodel hebben dat het
mogelijk maakt om binnen dit systeem duurzaam te ondernemen:
a. Prikkels worden zoveel mogelijk in privaatrechtelijke contracten met boeren vastgelegd met
een dusdanige looptijd dat gegarandeerd is dat investeringen in reductie van
stikstofemissies renderen. Daarmee wordt voorkomen dat prikkels tussentijds veranderen,
omdat politieke of maatschappelijke voorkeuren wijzigen.
b. Prikkels worden gekoppeld aan het bereikte resultaat (doelspecifiek, te weten reductie van
stikstofemissies) en niet naar de manier waarop dat moet worden gerealiseerd
(middelvoorschriften).
c. De overheid moet voldoende publieke middelen beschikbaar stellen voor boeren die
publieke taken (bijv. agrarisch natuurbeheer) uitvoeren. Deze vergoe ding is in ieder geval
nodig als uitbreiding van de grond of vermindering van het aantal dieren nodig is om aan
de normen van de Afrekenbare StoffenBalans te voldoen, en natuurbeheer een
noodzakelijk onderdeel uitmaakt van wat ecologisch gewenst is. Daardo or wordt het
mogelijk om vooral dichtbij natuurgebieden natuurinclusief te boeren. Ook voor andere
boeren moet de mogelijkheid gelden van agrarisch natuurbeheer, waarbij de collectieven
voor agrarisch natuurbeheer een experimenteerstatus krijgen. Met de Europese Unie moet
intensief worden overlegd over het verkrijgen van ontheffing (ofwel: het verkrijgen van
toestemming voor staatssteun), zodat het faciliteren van een duurzaam verdienmodel voor
natuurinclusieve landbouw past binnen de regels ten aanzien van staatssteun, omdat dit
noodzakelijk is om de natuurdoelen te halen. Daarnaast zal Nederland pleiten voor
inpassing van deze aanpak in de EU-strategie Green Deal/het Gemeenschappelijk
landbouwbeleid (GLB).
d. De overheid moet gerichte innovatieprogramma’s subsidiëren die leiden tot duurzame
reducties van stikstofemissies die verder gaan dan de norm, omdat dergelijke innovaties
zich moeten bewijzen voordat reguliere stalsysteembouw en landbouwmechanisatie dit op
de markt brengen. Hierbij moet worden gedacht aan aanpassing van de stalinrichting (zoals
het scheiden van urine en feces) of omschakeling naar een praktijk van kringlooplandbouw
of natuurinclusieve landbouw. Om die marktintroductie te versnellen, valt te denken aan
een investeringsregeling van 4 jaar, waarbij in het eerste jaar een investeringssubsidie aan
koplopers wordt verstrekt van 80%, het tweede jaar van 60%, het derde jaar van 40% en
het vierde jaar van 20%. Daarbij dient te worden bezien of versnelde afschrijving fiscaal
nodig is voor een voldoende snelle implementatie.
e. Toepassing van (onbewerkte) drijfmest op akker- en weidegronden wordt uiterlijk 2030
uitgefaseerd. ( noot : Mest moet worden bewerkt voordat het op het land mag worden toegepast. In 2030 zal er nog geen 100% mestscheiding zijn, en zal er nog drijfmest worden opgevangen. Echter, het economisch voordeel van drijfmest wordt met de eis op bewerking minder, en zal dan op een termijn van 20 jaar (gezien de investeringstermijn in drijfmestsystemen) tot volledige uitfasering van drijfmestopvang leiden. Dit betekent dat eerst uitfasering van toepassing van drijfmest zal plaatsvinden, en daarna uitfasering van opvang van drijfmest)
f. Alle rechtensystemen (dierrechten, fosfaatrechten, varkensrechten, pluimveerechten) en
zoveel mogelijk middelenvoorschriften (waaronder de Regeling ammoniak en veehouderij,
Rav, en de regeling emissiearme aanwending mest) worden afgeschaft na bewezen
effectiviteit van de Afrekenbare StoffenBalans. De vertaling van de Europese
Meststoffenverordening en Nitraatrichtlijn is in Nederland een complex van verplichtingen
ten aanzien van bemestingsvoorschriften met gebruiksnormen en aanwendingseisen, die
een ecologische basis voor bemesting met een emissiearme benutting van dierlijke mest
vanuit een verantwoorde kringloop in de weg staat. Andere te strakke middelvoorschriften ,
die afleiden van een emissiereductie met maatwerk, betreffen mestopslag, scheuren
grasland, verplichte vanggewassen, verplichte veevoermaatregelen voor specifieke
voeders i.p.v. rantsoen. Het kabinet moet prioriteit geven aan het aanpassen van
richtlijnen, zodat alle overbodige middelvoorschriften verdwijnen.
g. Het grondbeleid is een belangrijk aandachtspunt. Grondprijzen vormen een belemmerende
factor als het om verdienmodellen gaat. Ook de Europese mededingingsregels zijn
beperkend (marktkracht). Niet zozeer het gebruik van gronden in het verleden zou
bepalend moeten zijn voor de grondprijs, maar de intrinsieke waarde van de grond. In
sommige gebieden (m.n. in de ‘oranje ’ overgangsgebieden) zullen de grondprijzen niet
gemakkelijk dalen. Voor banken is hier een sleutelpositie weggelegd
h. De huidige pachtwetgeving bevordert de emissiearme landbouw en de kwaliteit van de
overgangsgebieden niet. Pacht die geen rekening houdt met de duurzame bodemwaarde,
put de bodem uit. Binnen de huidige erfpachtbepalingen kunnen verpachters geen eisen
opleggen aan de pachters over het bevorderen van duurzaamheids doelstellingen. Ook het
fiscale regime bevordert een verduurzaming van de verpachte gronden niet. Wijziging van
deze wetgeving is noodzakelijk. Het pachtsysteem wordt daarom zodanig aangepast dat
boeren ook rendabel kunnen investeren in het goed gebruiken van de grond. Daarbij is van
belang dat de looptijd van de pacht dusdanig lang is (denk aan 30 jaar), dat minimaliseren
van stikstofoverschot terug te verdienen is. Ook is van belang dat de waarde van de grond
als onderpand bepaald wordt op basis van de toekomstige productiviteit, omdat dit
volhoudbare productie garandeert.
De overheid, als grote uitgever van pachtgronden, dient hiervoor het goede voorbeeld te
geven, en via regelgeving ervoor te zorgen dat dat voorbeeld zoveel mogelijk door anderen
gevolgd wordt.
- Zorg via sancties dat boeren geen verdienmodel hebben als ze de doelen niet halen en dat
ongewenste inputs tegengegaan worden. Dit vraagt van de overheid een investering in een
stringent systeem van handhaving, op basis van metingen. Daarnaast kun nen digitale
technieken worden gebruikt om fraude op te sporen door prestaties van boeren onderling te
vergelijken zodat risicogerichte controle kan plaatsvinden.
a. Bedrijven die boven de norm uitkomen van de Afrekenbare StoffenBalans, betalen een
prohibitieve heffing om een voldoende prikkel te geven om de norm te halen. De heffing
moet hoger zijn dan de kosten om mest (illegaal) weg te laten werken, zodat er een prikkel
komt om daadwerkelijk om te schakelen. De prohibitiviteit wordt zowel gerelateerd aan de
mate van overschrijding als de duur daarvan. Het is noodzakelijk dat heffingen fors oplopen
als de overschrijding groter wordt en langer duurt.
b. Er komt een belasting op het gebruik van traditionele (KAS- en NPK-)kunstmest die hoog
genoeg is zodat het gebruik van kwalitatief hoogwaardige dierlijke mest normaliter
competitief is.
c. Voor bedrijven die een vergunning in het natuur – of milieuspoor hebben en waarvan de
opgelegde heffing niet voldoende snel resulteert in het halen van de n orm, wordt de
vergunning gewijzigd of ingetrokken, of kunnen maatregelen worden genomen op grond
van artikel 2.4 Wet natuurbescherming. (Dit zal onder de Omgevingswet terugkomen in de
vorm van de specifieke zorgplicht , waarover maatwerkregels of maatwerkvoorschriften
kunnen worden gesteld.) Voor bedrijven zonder vergunning worden bij het niet halen van
de norm, maatregelen genomen in het kader van artikel 2.4 Wet natuurbescherming.
Het Adviescollege realiseert zich dat het halen van de doelen alleen kan als overheden en private
partijen bereid zijn fors te investeren in de landbouw. Het advies is dan ook hiervoor voldoende
middelen te reserveren zodat gegarandeerd wordt dat de noodzakelijke transitie gerealiseerd kan
worden.
Ook is het van belang het systeem van de Afrekenbare StoffenBalans te integreren in het te
moderniseren mestbeleid, en de daaraan gekoppelde wijzing van de mestwetgeving.
Tenslotte is het noodzakelijk om de organisatie, implementatie en het beheer van het systeem van
de Afrekenbare StoffenBalans te beleggen bij een in te stellen onafhankelijk Bureau Afrekenbare
StoffenBalans (vergelijkbaar met het voormalige Bureau Heffingen).